De Raad van State heeft kort geleden geoordeeld dat bij de beoordeling van planschade ook rekening gehouden moet worden met aantasting van de privacy als de geplande bebouwing op een grotere afstand dan 30 meter komt.
De casus: appellant is eigenaar van een woning. Met toepassing van een artikel 19 WRO-vrijstelling (vrijstelling van het bestaande bestemmingsplan op grond van de oude Wet Ruimtelijke Ordening) heeft het gemeentebestuur een bouwvergunning verleend voor de bouw van vier
woongebouwen met in totaal 23 woningen op het terrein, dat is gelegen ten (zuid)westen van de woning
van appellant. Appellant heeft in zijn verzoek om planschadevergoeding onder meer aangevoerd dat zijn privacy wordt aangetast. Het gemeentebestuur volgt het standpunt van adviesbureau SAOZ, dat aantasting van de privacy slechts
mogelijk is indien waarnemer en waargenomene elkaar kunnen herkennen en
dat herkenning in de regel niet mogelijk is bij een afstand groter dan
30 m. De Raad van State is het hier niet mee eens:
"Niet valt in te zien dat bij een afstand
van meer dan 30 m de privacy niet wordt aangetast. Het college heeft dan
ook niet tot de conclusie kunnen komen dat, nu de afstand tussen de
woongebouwen 1 en 2 en perceel [locatie] groter is dan 30 m, het zicht
vanuit deze gebouwen op dat perceel niet tot een grotere inbreuk op de
privacy leidt dan voorheen. De afstand tussen de woongebouwen 1 en 2 tot
perceel [locatie] van onderscheidenlijk 45 m en 35 m laat onverlet dat
vanuit die 13,5 m hoge gebouwen zicht is op dat perceel. Daarbij is
weliswaar van belang dat ingevolge het bestemmingsplan tussen de
woongebouwen 1 en 2 en perceel [locatie] nog steeds de bouw van
bedrijfsgebouwen mogelijk is, maar het college heeft niet onderkend dat
die bedrijfsgebouwen minder hoog mogen worden dan de woongebouwen 1 en 2
en dat die bouwmogelijkheid derhalve niet ertoe leidt dat vanuit die
woongebouwen geen extra zicht op het perceel bestaat. Voorts is van
belang dat uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid dat alle vier
woongebouwen ramen hebben die uitzicht geven op de woning en tuin van
[appellant] en dat een aantal appartementen een balkon heeft met
hetzelfde uitzicht. Anders dan het college ter zitting heeft betoogd, is
de op bouwtekeningen weergegeven indeling van de woningen niet
maatgevend voor de beoordeling van het zicht op de tuin en de woning van
[appellant]. Uit de tekeningen kan worden afgeleid dat de woningen op
verschillende wijzen kunnen worden ingedeeld, zodat daaraan geen
doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Gelet op het voorgaande
heeft het college de gevolgen van de planologische wijziging voor de
privacy van [appellant] onjuist beoordeeld en kan het college niet
worden gevolgd in zijn conclusie dat de inbreuk op de privacy niet
groter is dan voorheen."
Wanneer het gemeentebestuur in afwijking van het bestaande bestemmingsplan toestemming geeft voor de bouw van een gebouw dat uitzicht zal geven op het bestaande perceel, ook na eventueel toekomstige extra bebouwing, of dat uitzicht nu via ramen of balkons is, dan kan het gemeentebestuur niet concluderen dat de inbreuk op de privacy niet groter is dan voorheen. In dit geval moest het gemeentebestuur daarom zijn beslissing op het planschadeverzoek aanpassen met inachtneming van deze tussenuitspraak van de Raad van State.
Bron: ABRvS 16 april 2014 ECLI:NL:RVS:2014:1286