Stichting Platform Berend Botje heeft na bijna 7 jaar procederen ook bij de Raad van State gelijk gekregen dat ten onrechte een ontheffing is verleend voor de aanleg van het Westerdiepsterdalkanaal. Vanwege de lange duur van de procedure heeft de Raad van State de stichting bovendien een schadevergoeding toegekend van 2000 euro. Mr. Moira Hoen van Advocatenkantoor Hoen heeft deze klant vanaf het begin bijstaan.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 februari 2015 zelf de ontheffing geweigerd voor
het Westerdiepsterdalkanaal in Hoogezand-Sappemeer. Het gaat om een
ontheffing op grond van de Flora- en faunawet die de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in juni
2008 verleende aan de provincie Groningen voor de aanleg van het kanaal. De stichting was tegen de ontheffing in beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Door de aanleg van het kanaal verdween het leefgebied van de strikt beschermde libellensoort
de groene glazenmaker. Dit is niet toegestaan zonder een ontheffing van de Flora- en faunawet. De staatssecretaris vond dat de ontheffing verleend kon worden
omdat het project Van Turfvaart naar Toervaart, waarvan de aanleg van het Westerdiepsterdalkanaal een klein deel uitmaakte, van groot belang was voor de werkgelegenheid, er geen
alternatief was en ter compensatie een sloot zal worden ingericht als
leefgebied voor de groene glazenmaker.
Over de compensatiesloot hebben diverse deskundigen rapporten geschreven, die allemaal door de stichting konden worden weerlegd. De Raad van State is er daarom niet van overtuigd dat de beoogde
'compensatiesloot' zo kan worden ingericht dat die geschikt is voor de
groene glazenmaker. In het bijzonder de waterkwaliteit is niet geschikt
voor krabbenscheer, een waterplantensoort die het leefgebied van de
groene glazenmaker vormt, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak. Ook zes
jaar na het verlenen van de ontheffing komt nog steeds geen
krabbenscheer voor in de sloot.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft daarom het besluit van de
staatssecretaris vernietigd. Gelet op de lange duur van de procedure
waarin de staatssecretaris sinds juni 2008 vier keer in de gelegenheid
is gesteld om meer onderzoek te doen en het besluit beter te motiveren,
heeft de Afdeling bestuursrechtspraak nu besloten de ontheffing alsnog
te weigeren. Hierdoor beschikt het project niet meer over de benodigde
Flora- en faunawetontheffing.
De staatssecretaris moet nog wel een nieuw besluit nemen op het
handhavingsverzoek dat de stichting eerder in de procedure deed. Dit moet binnen twaalf weken gebeuren. Als de stichting of de provincie
het niet eens zijn met dat besluit kunnen zij daartegen direct beroep
instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Bron: Persbericht Raad van State 18 februari 2015
Volledige uitspraak: ABRvS 18 februari 2015 201211251/2/A3
Blog
maandag 23 februari 2015
maandag 16 februari 2015
Pro forma hoger beroep geeft recht op vergoeding van verleende rechtsbijstand
In het bestuursrecht is het niet ongewoon om pro forma hoger beroep in te stellen. Er wordt dan wel binnen de beroepstermijn hoger beroep ingesteld, maar de gronden kunnen later worden ingediend. Voor mensen die gebruik maken van een gefinancierde rechtsbijstand worden na afloop van de procedure de kosten voor verleende rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand vergoed. Dit laatste heeft de Raad voor Rechtsbijstand in dit geval geweigerd.
Waar ging het om? Bij de ongeldigverklaring van een rijbewijs is rechtsbijstand verleend. Hiervoor zijn bij de Raad voor Rechtsbijstand drie afzonderlijke toevoegingen aangevraagd, en gekregen, voor het maken van bezwaar bij het bestuursorgaan, voor het instellen van beroep bij de rechtbank en voor het instellen van hoger beroep bij de Raad van State. De Raad voor Rechtsbijstand vond in dit geval dat het hoger beroep van adviserende aard was en viel onder het bereik van de toevoeging die voor het beroep bij de rechtbank was verleend, omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van gronden. Onjuist, volgens de Raad van State, want dat strookt niet met de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Hierin is bepaald dat een toevoeging geldt voor de behandeling van een procedure in één instantie en de rechtbank, waarbij het beroep is ingediend, en de Afdeling verschillende instanties zijn. Bovendien staat een kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van een hoger beroep, zoals in dit geval is gebeurd, evenmin in de weg aan het toekennen van een vergoeding.
Kortom: een ingediend pro forma beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van gronden geeft recht op vergoeding van de kosten voor verleende rechtsbijstand.
Bron: ABRvS 28 januari 2015 ECLI:NL:RVS:2015:222
Waar ging het om? Bij de ongeldigverklaring van een rijbewijs is rechtsbijstand verleend. Hiervoor zijn bij de Raad voor Rechtsbijstand drie afzonderlijke toevoegingen aangevraagd, en gekregen, voor het maken van bezwaar bij het bestuursorgaan, voor het instellen van beroep bij de rechtbank en voor het instellen van hoger beroep bij de Raad van State. De Raad voor Rechtsbijstand vond in dit geval dat het hoger beroep van adviserende aard was en viel onder het bereik van de toevoeging die voor het beroep bij de rechtbank was verleend, omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van gronden. Onjuist, volgens de Raad van State, want dat strookt niet met de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Hierin is bepaald dat een toevoeging geldt voor de behandeling van een procedure in één instantie en de rechtbank, waarbij het beroep is ingediend, en de Afdeling verschillende instanties zijn. Bovendien staat een kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van een hoger beroep, zoals in dit geval is gebeurd, evenmin in de weg aan het toekennen van een vergoeding.
Kortom: een ingediend pro forma beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van gronden geeft recht op vergoeding van de kosten voor verleende rechtsbijstand.
Bron: ABRvS 28 januari 2015 ECLI:NL:RVS:2015:222
maandag 9 februari 2015
Verzoek om herziening onherroepelijke uitspraak bestuursrechter moet binnen 1 jaar
De
bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden
uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert hierbij als uitgangspunt dat een verzoek om herziening niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtseenheid heeft de Afdeling een grens gesteld aan de mogelijkheid om herziening te vragen, die door alle hoogste bestuursrechters zal worden toegepast. Voor het "onredelijk laat"-criterium geldt nu als regel één jaar.
Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn te lang zijn, bijvoorbeeld in meerpartijengeschillen of als een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In zulke uitzonderlijke gevallen zal een termijn gelden van drie maal zes weken.
De Afdeling bevestigt tot slot dat een verzoek om herziening van een uitspraak over een punitieve sanctie niet aan een termijn gebonden is.
Bron: ABRvS 28 januari 2015 ECLI:NL:RVS:2015:310
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert hierbij als uitgangspunt dat een verzoek om herziening niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtseenheid heeft de Afdeling een grens gesteld aan de mogelijkheid om herziening te vragen, die door alle hoogste bestuursrechters zal worden toegepast. Voor het "onredelijk laat"-criterium geldt nu als regel één jaar.
Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn te lang zijn, bijvoorbeeld in meerpartijengeschillen of als een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In zulke uitzonderlijke gevallen zal een termijn gelden van drie maal zes weken.
De Afdeling bevestigt tot slot dat een verzoek om herziening van een uitspraak over een punitieve sanctie niet aan een termijn gebonden is.
Bron: ABRvS 28 januari 2015 ECLI:NL:RVS:2015:310
maandag 2 februari 2015
Geen vrije advocaatkeuze bij gefinancierde rechtsbijstand
Het recht op vrije advocaatkeuze is niet onbeperkt. Geldt dit recht wel bij rechtsbijstandverzekeraars. Het recht op vrije advocaatkeuze gaat niet op voor mensen die een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand, ook wel toevoeging genaamd. Advocaten die gefinancierde rechtsbijstand verlenen staan ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). Voor sommige rechtsgebieden gelden daarbij specifieke inschrijvingseisen om de specialisatie te waarborgen, bijvoorbeeld voor Personen- en familierecht. Alleen de advocaten die aan die specifieke eisen voldoen kunnen worden gekozen voor dat betreffende rechtsgebied.
Dit heeft de Raad van State op 21 januari 2015 nogmaals in een uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is te vinden onder 201405096/1/A2.
Dit heeft de Raad van State op 21 januari 2015 nogmaals in een uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is te vinden onder 201405096/1/A2.
Abonneren op:
Posts (Atom)