De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan over de vraag of bij de waardebepaling voor de vergoeding van het onteigende gebied ook rekening mag worden gehouden met de toekomstige bestemming.
Voor de aanleg van een omleiding van de provinciale weg
N219 is het bestemmingsplan “Omleidingsweg N219” vastgesteld. Het
onteigende heeft in dit bestemmingsplan de bestemming
“verkeersdoeleinden”, terwijl in het voordien geldende bestemmingsplan
“Zevenhuizen Landelijk Gebied” op het onteigende de bestemming
“agrarische doeleinden” rustte. De rechtbank heeft, conform het advies van de
deskundigen, de schadeloosstelling voor de eisers vastgesteld op €
301.030,--, te vermeerderen met een bedrag van € 28.300,-- aan
zekerheid, met rente. De eisers zijn van mening dat door de rechtbank een
te laag bedrag is bepaald. Volgens de eisers had het bestemmingsplan “Omleidingsweg N219” moeten worden
weggedacht, zodat het onteigende ook een verwachtingswaarde heeft in verband de ten oosten van het
onteigende gelegen gronden die in het nieuwe
bestemmingsplan “Zuidplas West” de bestemming “Woongebied - Uit te
werken Ringvaartdorp” is gegeven. Hierdoor zou de waarde van het
onteigende volgens de eisers moeten worden vastgesteld op een aanzienlijk hoger bedrag. Het Hof is het hier niet mee eens. De Hoge Raad wel:
"Het hof heeft geoordeeld dat bij het bepalen van de waarde van het
onteigende in het onderhavige geval, geen rekening mag worden gehouden
met een mogelijke toekomstige wijziging van de gebruiksmogelijkheden van
de omringende gronden. Het heeft meer specifiek overwogen dat geen
rekening mag worden gehouden met de verwachting dat het onteigende een
woonbestemming had kunnen krijgen, omdat het onteigende geen onderdeel
uitmaakt van een complex. Aldus heeft het hof miskend dat dat de waarde van het onteigende mede wordt bepaald door een voldoende
reƫle verwachting over een wijziging van de bestemming van het
onteigende, waarvan ook sprake kan zijn indien deze verwachting haar
grond vindt in een verwachte wijziging van de bestemming van omringende
of aanliggende gronden. Dit geldt ook indien het onteigende geen
onderdeel uitmaakt van een complex waartoe mede de omringende of
aanliggende gronden behoren."
De Hoge Raad heeft niet alleen geoordeeld dat bij de waardebepaling van het onteigende rekening moet worden gehouden met een verwachte bestemmingswijziging van het onteigende zelf, maar ook met de verwachte bestemmingswijziging van omringende of aanliggende gronden, zelfs als het onteigende hiervan geen onderdeel uitmaakt.
Bron: Hoge Raad 14 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:326