Voor het jaarrond afschieten van diverse ganzensoorten hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel aan Stichting Faunabeheereenheid Overijssel onder voorwaarden een ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet verleend.
De ontheffing dient ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen
op agrarisch in gebruik zijnde gronden gelegen in wildbeheereenheden van Overijssel. In de
wildbeheereenheden liggen Natura 2000-gebieden. De ontheffing sluit niet
uit dat dat afschot in een Natura 2000-gebied plaatsvindt.
Vogelbescherming Nederland heeft het college
verzocht handhavend op te treden omdat het gebruik van de ontheffing in
strijd zou zijn met de Natuurbeschermingswet 1998. Gedeputeerde staten hebben het verzoek afgewezen. Ook na een bezwaarschrift van de Vogelbescherming blijft de ontheffing in stand, omdat het college van mening is dat het gebruik dat de Faunabeheereenheid en de
jachtaktehouders maken van de Ffw-ontheffing niet in strijd is met
artikel 19d van de Nbw 1998.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt tot een ander oordeel. Het college heeft zich niet op
basis van de voortoets, aanvullende voortoets en nadere effectbeoordeling op het standpunt mogen stellen dat
het gebruik van de Ffw-ontheffing de kwaliteit van de habitats van
soorten niet kan verslechteren of geen significant verstorend effect kan
hebben op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. De betreffende rapporten hebben volgens de Afdeling
namelijk geen volledig beeld kunnen bieden ten aanzien van de effecten
voor de kwaliteit van de habitats van soorten en voor de soorten
waarvoor de gebieden zijn aangewezen.
De Afdeling overweegt verder dat mogelijkheid voor de ontheffinghouder om aan gebruikers voorschriften op te leggen, zoals door het college is aangevoerd, miskent dat de activiteit op zichzelf
verslechterende of significant verstorende effecten kan hebben en dat
juist de activiteit als zodanig moet worden bezien bij de vraag of deze
vergunningplichtig is krachtens de Nbw 1998.
"Gelet op het vorenstaande heeft het college zich ten onrechte op het
standpunt gesteld dat de activiteit in beginsel niet vergunningplichtig
is op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998", aldus de Afdeling.
Bron: AbRvS 2 december 2015 ECLI:NL:RVS:2015:3707