De 
bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden 
uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, 
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en 
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert hierbij als uitgangspunt dat een verzoek om herziening niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtseenheid heeft de Afdeling een grens gesteld aan de mogelijkheid om herziening te vragen, die door alle hoogste bestuursrechters zal worden toegepast. Voor het "onredelijk laat"-criterium geldt nu als regel één jaar.
Dit 
betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk 
laat wordt aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar
 na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen 
nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak 
waarvan herziening wordt verzocht.
In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn te lang zijn, bijvoorbeeld in 
meerpartijengeschillen of als een besluit 
in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming
 is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In zulke 
uitzonderlijke gevallen zal een termijn gelden van drie maal zes weken.
De Afdeling bevestigt tot slot dat een verzoek om herziening van een uitspraak 
over een punitieve sanctie niet aan een 
termijn gebonden is.
Bron: ABRvS 28 januari 2015 ECLI:NL:RVS:2015:310 
